Eén vluchteling, die de wereld redde.

Een vluchteling, al op de dag van Zijn geboorte. Zijn ouders op reis en geen plaats meer voor Hem. Bij gratie een hoekje tussen het vee en de muizen. Wat stro en een paar doeken, het klinkt bijna normaal.¹

Een vluchteling, nog geen twee jaar oud. Als opgejaagd wild. Een spoor van verderf, de dood op de hielen. Bij gratie een tijdelijke verblijfsvergunning in het land van de slavernij.²

Een verstekeling, nog geen dertien jaar oud. Gezocht door Zijn ouders die hem nergens meer zagen. Angst, paniek een hart vol met zorgen. Ze vonden Hem, na dagen zoeken, in het hartje van de stad.³

Een vluchteling, inmiddels is Hij een man van dertig jaar geworden. Nog steeds opgejaagd, heeft geen plaats om Zijn hoofd even te laten rusten. Vossen hebben holen, de vogels een nest. Maar voor Hem is er geen rust te vinden.4

Een vluchteling, die besloten heeft niet meer te vluchten. Wordt uitgejouwd, bespuwd, geslagen en bespot. De wereld is klaar met Hem, eigenlijk al drieëndertig jaren. Klaar met Hem, nu moet Hij dood. Gekruisigd, gestorven en ook maar direct begraven. Weg is Zijn naam, de vluchteling is dood.5

Een sterveling, eindelijk rust, in het hart van de aarde. De Mensenzoon, Zijn hele leven opgejaagd. Wordt in Zijn dood, opeens zelf de jager. Berooft het dodenrijk van inhoud en macht. Drie dagen, nam Hij de tijd als een dode. Transformeerde Hij van graankorrel naar graan. Van vluchteling naar heer en meester.6

Een onschuldige, wreed vermoord, het bleek Zijn eigen keuze. En daarmee zette Hij alles op z’n kop. Want geen dood hield de onschuld gevangen in banden. Geen dood hield zoveel leven in zich bekneld. Geen dood kon mijn Heer, enigszins bevatten. Geen dood, heeft meer het laatste woord.7

Een koning, staat op. De aarde beeft.
Een koning staat op, vijanden vluchten.
Een koning staat op, doden gaan leven.
Een koning staat op…
Mijn Koning…
Hij Leeft!

—————–

1
2
3
4
5
6
7